De mens was dan toch eindelijk bevrijd van het juk van de verplichte arbeid en het gebod te werken voor eten en beschutting. Sinds een paar decennia was een revolutie gaande in de geschiedenis van het menselijk bestaan. Een revolutie die begonnen was met de mechanisatie van het bestaan en na een spurt nu het eindpunt had bereikt met de definitieve en complete elektronisering van de gehele gemeenschap. De mens hoefde niets meer te doen. Alles werd gedaan door robots en computerprogramma’s. De mens was vrij, hoefde slechts te doen waar die zin in had. Het was de mensheid gelukt, zichzelf te bevrijden van zijn zelfopgelegde juk van dwang en vervreemding. Men genoot eindelijk van het leven.
De fabriek produceerde in een monotoon tempo, zoemde in de eindeloosheid der tijden, één met het heelal. Robots bewogen, computers berekenden, controleerden en corrigeerden. De fabrieksbaas somberde in zijn fabriek. Hij liep door de gangen, de werkplaatsen, hij keek uit over het geheel vanuit zijn kantoor. Hij keek naar het glanzend metaal en gepolijst plastic. Uren dwaalde hij door zijn immense fabriek. Deze persoon was alleen. Niemand tegen wie hij kon praten. Niemand die hij kon irriteren of uitfoeteren, of ontslaan zelfs. Niemand die bij hem zat te flemen of te flirten. Hij kon niemand iets misgunnen. De robots reageerden niet op zijn drift. Hij twijfelde aan zichzelf. Hij verlangde naar ploeterende mensen.
Emile Jonker